Zivilarchitektur

Zivilarchitektur

Gepubliceerd als Timmermansoog-column op: website Architectenweb, 2018

 

De architectuurhistoricus Werner Oechslin organiseerde enige weken gelegen een colloquium met het thema Zivilarchitektur. De bijeenkomst vond plaats in Werners bibliotheek in het Zwitserse Einsiedeln. Omringd door een indrukwekkende verzameling antieke boeken discus­sieerde een internationaal gezelschap van architecten en historici over de geschiedenis en de actualiteit van Zivilarchitektur. Die term moet niet verward worden met zoiets als ‘civiele bouwkunde’. Het gaat eerder om de ‘burgerlijke bouwkunst’; alle publieke en private opgaven in de architectuurgeschiedenis die zich onderscheidden van militaire of scheepvaartkundige bouwkunde. Werner Oechslin stelde niets minder dan de publieke betekenis van de architectuur en de begrijpelijkheid daarvan ter discussie. Die discussie is niet van vandaag of gisteren, zo bleek.

De Duitse kunsthistorica Brigitte Sölch vertelde bijvoorbeeld over de evolutie van de archi­tectuur van het gerechtsgebouw. In het Venetiaanse Palazzo Ducale uit 1424 werden verdachten en ver­oordeelden op de begane grond van het gebouw aan het publiek getoond. De afschrik­wekkende werking daarvan ging voor de functionaliteit van de rechtspraak, die op de eerst verdieping plaatsvond. De vierschaar in het Amsterdamse stadhuis uit 1655 had een vergelijk­bare plek naast de ingang op de begane grond. Tegelijkertijd werd het interieur van de rechtszaal gedramatiseerd. In een volledig wit marmeren zaal werd van boven, vanuit een venster, het oordeel uitgesproken, alles ter lering ende vermaak van het publiek.

In de negentiende eeuw zou de rechtsspraak zich professionaliseren. Noties als onpartijdigheid en deskundigheid van het recht, en vooral het uitstel van het oordeel tot de schuldigheid werd bewezen, zorgden ervoor dat het gerechtsgebouw geen didactische of afschrikwekkende functie meer werd toebedeeld, maar juist afstandelijkheid en professionaliteit moest overdragen. De publieke buitentrap en een klassiek architectonisch idioom waren middelen om dat te bewerkstelligen.

Brigitte Sölch liet zien hoe in recente gerechtsgebouwen het begrip transparantie een allegorische betekenis heeft gekregen. Het staat voor transparantie in het recht, maar tevens voor neutraliteit. Het glazen gebouw zou in staat zijn om de architectonische representatie achter zich laten. De recente bouwgolf van gerechts­ge­bouwen in Nederland heeft precies die glazen dozen opgeleverd. Voorbeelden zijn het Internationale Gerechtshof en de Hoge Raad in Den Haag, en het ontwerp voor de nieuwe rechtbank in Amsterdam. Mijn schets van de historie van de Hoge Raad in Den Haag zorgde in Einsiedeln voor opwinding.

 

   

 

Het eerste gebouw voor de Hoge Raad, naar ontwerp van architect Willem Rose, werd in 1860 aan het Plein voltooid. Het gebouw had een brede buitentrap die naar een centrale ingangspartij met een timpaan voerde. Het werd in 1938 ingrijpend verbouwd door architect Gustav Bremer. Het timpaan verdween. Bremer monumentaliseerde echter de buitentrap door er zes bronzen standbeelden van Nederlandse rechtsgeleerden aan toe te voegen. De positie van de beelden volgde de geometrie van de voorgevel. Bezoekers klommen tussen de wetenschappelijke autoriteiten naar binnen. In 1988 moest de Hoge Raad aan het Plein wijken voor de uitbreiding van het parlement. Het nieuwe onderkomen werd ontworpen door architect Peter Pennink. Dat gebouw onderscheidde zich in weinig van een gemiddelde gemeente­bibliotheek uit die tijd. De bronzen rechtsgeleerden, gered van de sloop, werden aan weerszijde van een piepkleine voordeur in de voortuin geplaatst.

In 2016 kreeg de Hoge Raad weer een nieuw onderkomen. De opwinding in Einsiedeln had minder te maken met het idioom van deze totaal verglaasde Hoge Raad dan met het voort­durende gesleur met één van de belangrijkste instituten van de Nederlandse rechtsstaat. Het gebouw heeft zich na de interventies van Bremer niet weten te verankeren in de stad Den Haag, bijvoorbeeld door de representatie van de rechtshistorie en de langdurige verbinding van de bronzen rechtsgeleerden aan het gebouw.

KAAN: Hoge Raad, Den Haag

Wat naast verbazing de afschuw wekte was dat de Nederlandse Staat geeneens eigenaar van het gebouw is en geen enkele ambitie toont om de Hoge Raad duurzaam te huisvesten. Het gebouw, inclusief energierekeningen, kroketten, gummetjes en toiletrollen, wordt gehuurd van een bouwbedrijf. Het zogenaamde DBFMO-contract is afgesloten voor een periode van 30 jaar. Op de glasarchitectuur is binnen de gevolgde aanbestedingsprocedure niks af te dingen. Er werd een icoon verlangd en wij kregen wat wij verdienden: vakwerk. Weer werden de rechtsgeleerden mee­ver­huisd. Onbe­wogen staan ze staan als passanten op de stoep van het Korte Voorhout, klaar om opge­takeld te worden naar een nieuw onderkomen dat aan de grillen van de toekomstige tijd kan beant­woorden. Voor de lobby, onzichtbaar vanaf de straat, is een ander kunstwerk besteld – de overi­gens prachtige wandschildering van Helen Verhoeven.

Hoe is deze gang van zaken te duiden? Is het gebouw van de Hoge Raad een nieuw nulpunt in het representatieve vermogen van de architectuur en hebben wij afscheid genomen van elk streven naar een begrijpelijke burgerlijke bouwkunst? Of zijn wij in Nederland gewoon te onverschillig om het over dit soort dingen te hebben? Nemen wij genoegen met bronzen rechtsgeleerden die voortdurend aan de wandel zijn?