Rotterdam bouwt in baksteen

Rotterdam bouwt in baksteen

Programmatekst gelijknamige debatavond Architectuurcases AIR Rotterdam, 16 september 2009

 

In 1941 was de tentoonstelling ‘Nederland bouwt in baksteen, 1800-1940’ te zien in het, toen zo geheten, Museum Boijmans. Het tijdstip en de plek aan de rand van de verwoeste binnenstad van Rotterdam waren weinig subtiel gekozen. Het evenement werd geenszins de grote triomf voor de baksteentraditie in de Nederlandse architectuur zoals het door de makers bedoeld was.

De wederopbouw van Rotterdam onder leiding van W.G. Witteveen was toen al in volle gang en een trotse expositie over het Nederlands bouwen kwam de Duitse bezetters niet ongelegen. Het gaat echter te ver om het evenement exclusief aan de bezetting of de wederopbouw van Rotterdam te verbinden. Het past in een Rotterdamse architectonische cultuur die zich al in de jaren dertig manifesteerde en tot ver in de jaren vijftig bijzonder vitaal was. Uit die periode dateert een omvangrijke reeks gebouwen die gekarakteriseerd wordt door soliditeit en een sterke oriëntatie op hun plek in de stad. Het is een fenomeen dat inmiddels historische aandacht heeft. Ook de reflectie op de architectonische merites van de bouwwerken zelf is actueel: er is een restauratie van het Museum Boijmans-Van Beuningen ophanden, het nieuwe Rotterdamse stadskantoor zoekt een verhouding met het Stadstimmerhuis, en diverse andere gebouwen uit deze periode dienen zich aan voor herbestemming.

De tentoonstelling ‘Nederland bouwt in baksteen’ en het gelijknamige boek waren geesteskinderen van de toenmalig museumdirecteur Dirk Hannema. Met architect Ad van der Steur had hij gestalte gegeven aan een modern uitgerust museum. In zijn Boijmans zou hij oud en nieuw samenbrengen rond een internationaal vermaarde collectie schilderkunst uit de Gouden Eeuw. Die keurcollectie moest een ijkpunt worden in de Nederlandse cultuur. Zijn beleid kenmerkte het klimaat van de crisisjaren dertig en sloot aan bij de smaak van de geldschieters van het museum. Dat waren voornamelijk Rotterdamse zakenlieden. Hannema vertaalde in de tentoonstelling zijn voorliefde voor de zeventiende eeuwse schilderkunst naar de architectuur door de historische binnenstad, met als kenmerken intimiteit, schilderachtigheid en het gebruik van baksteen, tot belangrijke bron te verklaren voor de Nederlandse architectuurtraditie.

Grootstedelijk Rotterdam

Van der Steur was tussen 1924 en 1931 architect bij de gemeentewerken van Rotterdam en tussen 1931 en 1939 stadsarchitect. Daarna werkte hij als zelfstandig architect. Hij ontwierp diverse grote publieke gebouwen waaronder het Erasmiaans Gymnasium (aan de Wytemaweg), het Oogziekenhuis (Schiedamsesingel), de Twentsche Bank (Blaak) en het hoofdbureau van politie (aan het Haagseveer).

   

Zijn carrière in Rotterdam viel grotendeels samen met die van Witteveen. Witteveen kwam ook in 1924 in dienst bij de gemeente, in eerste instantie als stedebouwkundige. In 1926 werd hij stadsarchitect. Vanaf het moment dat Van der Steur deze functie in 1931 overnam concentreerde Witteveen zich in verschillende hoedanigheden op de stedelijke ontwikkeling van de stad. Witteveen plaatste deze in een regionaal kader. Zijn Algemeen Uitbreidingsplan voor Groot-Rotterdam uit 1928 kreeg een grootstedelijk karakter. Rotterdam zou zich hiermee kunnen ontwikkelen tot een stad met monumentale allure doorkruist door parkways in het groen. Witteveen maakte diverse deelplannen binnen het Algemeen Uitbreidingsplan. Vooral de wijk Blijdorp laat zijn intenties vandaag de dag nog goed zien.

City ideaal

Het is verleidelijk om het werk van Van der Steur te zien als het architectonische complement van de grootstedelijke stedebouwkundige ambities van Witteveen. Zijn gebouwen hebben ook die stadse kwaliteit, en bezitten daarnaast een nadrukkelijke materiële présence, meestal ontleend aan de expressieve mogelijkheden die baksteen biedt, en werken vooral op de ritmiek van de gevelwanden en de accuentering van hoeken en situatieve bijzonderheden.

Direct na het bombardement van 1940 maakte Witteveen het Wederopbouwplan. Bij de uitwerking daarvan was sprake van een strakke architectonische regie waarbij met blokkaarten het beeld vergaand werd vastgelegd. Hoogte, diepte, aantal verdiepingen, kapvorm, dakhelling en inhoud stonden vast. Er was sprake van een verregaande typecasting van de ontwerpers. De binnenstad was verdeeld in dertien supervisiewijken. Dit waren afgeronde architectonische eenheden met een specifiek karakter: zo superviseerde J.J.P. Oud het prestigieuze gebied rondom het Hofplein, Van der Steur het gebied tussen de Mariniersweg en de Binnenrotte en de jonge, lokale architect Kraaijvanger de havens.

Daarnaast werd gewerkt met architectenlijsten, die in vijf klassen waren gerangschikt. Modernistische architecten werden aanvankelijk geweerd. De typecasting van de supervisors en ontwerpers verliep op basis van prestige en historische verdiensten. Hiermee werd afstand genomen van de tot dan toe gebruikelijke beoordeling van plannen achteraf door de Welstandcommissie.

Functionele stad

Hoewel aan het eind van de bezetting een aanmerkelijk gedeelte van de beschikbare bouwgrond was bebouwd, uitgegeven of gereserveerd, kwam Witteveens wederopbouwproject niet goed van de grond. De stagnatie had te maken met het bouwverbod dat in 1942 van kracht werd, maar ook met de complexe projectorganisatie, waarin naast de opdrachtgevers, architecten en supervisors ook Witteveen, regeringscommissaris Ringers en de Duitse autoriteiten waren betrokken. Het is niet voor niets dat in de eerste jaren vooral banken werden gebouwd. Deze waren vitaal voor het herstel van de haven en beschikten bovendien over contant geld. In 1944 werd onder leiding van de zakenlieden Plate en Van der Leeuw een succesvolle interventie in het planningsapparaat geforceerd waarna Witteveens voormalige rechterhand Van Traa de stedebouwkundige coördinatie over de stad kreeg. Van Traa maakte een einde aan de uitgebreide supervisiestructuren. Een wezenlijke breuk met het werk van Witteveen was dat Van Traa Rotterdam niet meer als een driedimensionale esthetische constructie voorstelde. Doorgaande straten en pleinen kregen vooral een functie in de verkeersafwikkeling. Zo kreeg het Hofplein zijn actuele gedaante. Het werd een verkeersrotonde en verloor de door Witteveen voorgestelde gebouwde ruimtelijke begrenzingen. Voorts hadden ontwikkelaars en hun architecten een veel sterkere greep op de uitwerking van de bouwblokken. De huidige Lijnbaan bijvoorbeeld was een alternatief op de oorspronkelijke verkaveling op bouwblokniveau en kwam niet uit het stadsontwerp voort. Dit verklaart de ligging van de Lijnbaan achter de doorgaande verkeersaders als de Westersingel, Blaak en Coolsingel.

Van Traa wordt gezien als de auteur van het naoorlogse Basisplan. Omdat zijn aantreden vrijwel samenviel met de bevrijding, is zijn Basisplan eenvoudig te verbinden met het moderne Rotterdam zoals dat nu nog is te herkennen, terwijl figuren als Witteveen en Van der Steur geassocieerd zijn geraakt met het trauma van de bezetting. Zonder twijfel heeft dit bijgedragen aan de problematisering van de architectonische cultuur die met ‘Nederland bouwt in baksteen’ in beeld werd gebracht. Pas recent is deze episode van de stadshistorie door historici als Wagenaar, Andela, Baeten en Tijhuis nauwkeurig beschreven en van nuances voorzien.

Bakstenen familie

Bovenstaande schets is in historisch opzicht dan ook verre van volledig. Het spoor Van der Steur, Boijmans, Hannema en Witteveen is vrij willekeurig getrokken en is eenvoudig in tijd, richting en omvang uit te breiden. Tot ver in de jaren vijftig van de vorige eeuw zijn door uiteenlopende ontwerpers gebouwen gemaakt die verwantschap vertonen door het gebruik van baksteen in de gevel, de terughoudende expressie van gevels en volumes, maar ook door het vrije gebruik van historische motieven. Nu deze generatie gebouwen minder ideologisch beladen is, staat de weg naar een eigenstandige waardering van die architectuur open.

Van der Steur: Museum Boijmans

De strenge vader van deze familie van de traditionele bakstenen bouwwerken is het Museum Boijmans van Van der Steur dat in 1935 werd geopend: het is een publiek gebouw, dat bewust zijn zelfstandige en monumentale plek in het voormalige Land van Hoboken opeist. Het is een uniek bouwwerk op een unieke plek.

Een veel minder opvallende plaats in de stad nemen drie bankgebouwen aan de Blaak in. Deze weerspiegelen geheel andere stedelijke intenties. Zij zijn direct na de bevrijding gebouwd naar ontwerp van de gebroeders Kraaijvanger (Amsterdamse Incassobank, 1946-1950), Van der Steur, Hooijkaas en Van Veen (Twentsche Bank, 1945-1950) en Elffers en Van Nieuwenhuyzen (Nederlandse Handelsmaatschappij, 1941-1950). Op het eerste gezicht blijkt een sterke samenhang door de doosachtige opzet van de gebouwen, uniforme hoogte van de daklijsten, de gelijksoortige formaten van de vensters en het metselwerk in de gevels. De gebouwen hebben verder een klassieke gevelopbouw met bewerkte plinten en daklijsten, waartussen een neutraler vlak met vensters is geplaatst.

Banken aan de Blaak

Opvallend is ook de asymmetrische plaats van de entrees. De ingangspartij op de hoek van de Amsterdamse Incassobank is net zo hoog als het gebouw en markeert de hoek van de rij gebouwen. Deze ingang is op te vatten als een stedebouwkundig detail. De entrees van de twee andere gebouwen zitten excentrisch in de voorgevel. De gebouwen doen zich voor als een consistent ensemble aan de voormalige binnenhaven van de Blaak, die kort daarvoor met oorlogspuin was gedempt en een boulevard in het Witteveens Wederopbouwplan moest worden. De strenge repetitie van de vensters ondersteunt deze stedebouwkundige kwaliteit. De monumentale expressie van het ensemble conformeert zich aan de stedelijke ambitie die op een hoger schaalniveau was geformuleerd.

Bij nadere beschouwing komt een tweede, meer gedifferentieerde, beeldlaag naar voren die voortkomt uit het individuele handschrift van de architecten. De verschillen in handschrift zullen in tegenstelling tot het stedebouwkundige conformisme niet van hogerhand zijn gegeven, maar voortkomen uit individuele overtuigingen van de architecten. Zo is de baksteen steeds rood van kleur. Elk gebouw heeft echter een steensoort die verschilt in tint en textuur. Ook het steensverband en de voegen zijn steeds anders. Van der Steur c.s. ponsen de staande vensters rechtstreeks in het baksteenvlak, terwijl Elffers c.s. de ramen in een bijna gotisch patroon van muurdammen opnemen en de Kraaijvangers de vensters van natuurstenen lijsten voorzagen. In de architectonische uitwerking vertonen de plinten nauwelijks consistentie. De architectonische verschillen zijn vooral in de interieurs uitgesponnen. Deze hebben rijke materialen, zoals natuursteen en koper, en zijn met zeer persoonlijke details vorm gegeven.

   

Het Unilever gebouw van architect Mertens is een veel zelfstandiger werkstuk, waarbij de zwaarte van de baksteenconstructies veel dubbelzinniger wordt verbeeld. Het gebouw staat op de hoek van een driehoekig kavel aan de Rochussenstraat. De scherpe hoek is aanleiding voor een plastische bewerking rondom de hoek. Het gebouw neemt vrijwel een geheel bouwblok in beslag en conformeert zich door de repetitieve structuren aan het stedelijke karakter van de Rochussenstraat. De lange gevels bestaan uit lintramen en stroken baksteen. In alle gevels wordt de baksteen consequent in een decoratief patroon geplaatst. De baksteen wordt hierbij op zijn kant (als klamp) gemetseld. Het metselwerk wordt als een dunne bekledende schil getoond. De metselwerk penant tussen de lintramen is vlak gedetailleerd en draagt bij aan de vliesachtige verschijning van het glas. In contrast hiermee is een zware natuurstenen plint gemaakt, die ter plaatse van de entrees hogere portalen vormt en daar contrasteert met de vliesachtige gevelstroken.

Woningbouw Witte de Withstraat

Een voorbeeld van woningbouwarchitectuur in de familiare reeks is het blok met trapportiek- woningen en bedrijfsruimten van architecten Lockhorst en Overeijnder aan de Witte de Withstraat. Ook hier is sprake van een rustige, repetitieve gevelopzet. Het type van het trapportiek draagt het beeld. Glazen stroken duiden het portiek aan. De gevels van de eigenlijke woningen daartussen zijn van baksteen, waarbij de groepering van de vensters per gevelvlak varieert. Op de begane grond zijn de bedrijfsruimten in een omlijsting van diverse soorten natuursteen gevat. De segmentatie van de gevel doet enerzijds recht aan het alledaagse van het woonprogramma en past anderzijds in de intimiteit van de Witte de Withstraat.

Stijl

In architectuurhistorisch opzicht is het interessant om te speculeren over de verhouding van deze familiaire reeks met de ruimtevormende, objectloze stedebouw van Witteveen en met de tentoonstelling van Hannema in Boijmans. ‘Nederland bouwt in baksteen’ vermijdt zorgvuldig het probleem van stijl. De architectonische conventies van de Oud-Hollandse stad werden uitsluitend verbonden aan een bouwmateriaal dat al eeuwen voorhanden was.

Het passeren van het stijlprobleem is echter ook in ontwerptheoretisch opzicht cruciaal. Het is weer Van der Steur die daar veel werk van maakte. In een kort essay in de catalogus categoriseert hij het gebruik van baksteen in termen van de constructieve betekenis in een gebouw.

Hij somt op hoe baksteen respectievelijk als zuiver constructief, decoratief, als vullend materiaal en als bekledend materiaal architectonisch kan worden benut. Hij bewaart een neutrale, beschouwende toon, maar zet zich bij de laatste categorie, ‘de oude navolging’, plotseling schrap.

Als voorbeeld noemt hij de ‘verschillende nieuwe cafés’ die in zijn ogen van romantiek getuigen. Van der Steur doet met andere woorden een poging om het ontwerp met baksteen in een historische lijn te plaatsen, brengt het gebruik van het materiaal vervolgens terug tot scherpe tektonisch keuzen en pleit tenslotte voor een eigentijdse verwerking ervan. Enig pragmatisme zal Van der Steur als stadsarchitect niet vreemd zijn geweest. Zijn accurate beschouwing van de baksteenconstructies en de bijbehorende productieprocessen opent de weg naar een overwogen benadering van de grote bouwstromen in de Rotterdamse stad met conventionele technieken zonder stijldictaat. Precies deze wendbaarheid is de belangrijkste gedeelde kwaliteit van de Rotterdamse familiare reeks.

Adaptieve vermogen

Wat is de toestand van deze gebouwen vandaag? De banken aan de Blaak blijken geschikt te zijn voor nieuwe vormen van gebruik. Ook het Unilever gebouw is van binnen ingrijpend gewijzigd. De kozijnen zijn vervangen door aluminium profielen. Van sommige gebouwen, zoals Van der Steurs Centraal gebouw voor de Volksgezondheid (Schiedamsedijk), zijn de vensters door witte plastic profielen vervangen. Van der Steurs Scheepvaartmuseum is gesloopt, terwijl zijn politiebureau door stadsarchitect Maarten Struis (een van zijn opvolgers) in 1998 ingrijpend verbouwd, uitgebreid en gesigneerd is. Het Museum Boijmans-Van Beuningen is een aantal malen uitgebreid en wordt binnenkort wederom gerestaureerd.

Van der Steur / Struis: politiekantoor

Het zal moeten blijken hoe dit stuk Rotterdamse architectonische cultuur in de toekomst gewaardeerd wordt. De toekomst zal uitwijzen wat het adaptieve vermogen van deze bakstenen familie is.

 

 

 

 

 

Download kaart van Rotterdam met voorbeelden van baksteengebouwen (pdf)

 

Literatuur

Koos Bosma en Cor Wagenaar (red.), Een geruisloze doorbraak, de geschiedenis van architectuur en stedebouw tijdens de bezetting en de wederopbouw van Nederland, NAi Uitgevers, Rotterdam 1995
Martin Aarts (red), Vijftig jaar wederopbouw Rotterdam, Uitgeverij 010, Rotterdam 1995
Gerrie Andela en Cor Wagenaar (red), Een stad voor het leven, wederopbouw Rotterdam 1940-1965, Uitgeverij De Hef, Rotterdam 1995
Albert Gielen, Ad van der Steur (1893-1953), BONAS, Rotterdam 2002
Noor Mens, W.G. Witteveen en Rotterdam, Uitgeverij 010, Rotterdam 2007

© Fotografie Jannes Linders, Rotterdam