De lectuur van het Stonborough-huis
Gepubliceerd als: Hans van der Heijden, Literature and architecture: against optimism, The Reader #36, 2009
Als we praten, dan praten en schrijven we, stelde Ludwig Wittgenstein asserted in zijn Filosofische Onderzoekingen. Hij kon het weten. Wittgenstein ontwierp een van de essentiële twintigste eeuwse architectonische werkstukken, het woonhuis van zijn zus Margarethe Stonborough-Wittgenstein. Het aforisme reflecteert zijn latere instrumentele benadering van taal waarin communicatie over praktische kwesties beoordeeld wordt op effectiviteit en niet meer op de taalkundige logica zoals dat eerder in zijn Tractatus Logico-Philosophicus was vastgelegd. In de context van Wittgensteins Vienna is het aforisme echter wat dubbelzinniger. Het leest leest ook als een pleidooi voor de wederkerigheid tussen de bouwkunst en de kunsten van het geschreven en gesproken woord en als een pleidooi om de dingen die we doen te verklaren en te rechtvaardigen. Ludwig Wittgenstein was een moralist. Hij was ook een radicale dilettant op verschillende terreinen. Hij werkte als werktuigbouwkundige, soldaat, architect, dorpsonderwijzer in Trattenbach en als hoogleraar in de filosofie in Cambridge, maar waarschijnlijk was zijn echte passie de muziek.
Er is veel gezegd en gedaan om de virtuositeit van het Stonborough-huis uit 1926 te interpreteren. Architectuurtheoretici hebben hebben geprobeerd om de plattegronden als logische diagrammen te begrijpen, als architectonische schakelpanelen bij wijze van spreken, anderen hebben de elementaire volumetrie, de naakte esthetiek en het maniakale vakmanschap de ethisch gewaardeerd. Er bestaan echter ook aanwijzingen dat het Stonborough-huis een plek van nostalgie was. Het was vol weemoed en herinneringen.
Het ruimtelijke arrangement van het huis wortelt in de huiselijke conventies van de Weens aristocratie uit die tijd. De woonvertrekken liggen op de eerste verdieping. Het is een stedelijk Palais met een statige route van de vestibule naar de verdieping. Dubbele glazen deuren geven toegang tot een rechte steektrap die naar de hal op de bovenverdieping. Het oog wordt getrokken naar de sculptuur die in de symmetrieas van de trap staat. Zeer expliciet verwijst het huis naar de eigenaardigheden van de Wittgensteiner familietraditie. De opeenvolging van de vestibuledeuren, trappartij en sculptuur is letterlijk overgenomen van het Palais van Karl Wittgenstein, de vader van Ludwig and Margarethe. In beide huizen is de Saal (salon) belangrijk als een plaats voor ontvangsten en muziekuitvoeringen. Karl Wittgenstein had een reputatie hoog te houden als ondersteuner van muzikaal talent en muziekbeoefening was in zijn gezin allesbepalend.
In het Stonborough-huis zijn deze huiselijke rituelen radicaal geïntensiveerd door de reductie van het formele vocabulaire. Anders dan het bijna barokke precedent van het vaderlijke huis heeft het Stonborough-huis een Spartaans beeld. Decoraties en expressieve afwerkingen, zoals tapijten en schilderijen ontbreken, hetgeen de primaire architectonische keuzen benadruk: de opeenvolging van ruimten over de symmetrieas van de hal en de dominantie van de sculptuur in de routing naar boven.
In alle opzichten is de Saal de ruimtelijke spil in het Stonborough-huis. In tegenstelling tot de trap verwijst de Saal niet naar een specifieke reeds bestaande ruimte, maar is deze zorgvuldig gemanipuleerd binnen de plattegrond van het huis en nauwkeurig gepositioneerd tussen de lobby en de privévertrekken van Margarethe.
Een andere zus van Wittgenstein, Hermine, heeft zowel het huis van haar vader als dat van haar zus uitgebreid getekend. Een nauwgezette inkttekening toont de trap met sculptuur van haar vaders huis. In vergelijking daarmee is het interieur van het Stonborough-huis is veel minder precies en meer sferisch weergegeven, in de meeste gevallen met houtskool. De tekeningen laten zien hoe het huis op een enigszins wanordelijke manier werd bewoond. Het verliest zijn Spartaanse karakter niet helemaal, maar het wordt ook niet afgebeeld als een grandioos totaalontwerp. Het wordt niet weergegeven als een consequent modernistisch huis met stijlvaste eigentijdse meubels en kunst. Tegenwoordig zouden we zelfs geneigd kunnen zijn om de inrichting niet-correct te noemen: het huis lijkt sterk gepersonaliseerd. Mahoniehouten tafels, crapauds, porselein, kaarsen en kunst op sokkels verlenen de ruimtes een aanzienlijke mate van intimiteit (maar geen gezelligheid, het licht komt van kale gloeilampen). Dit wordt bevestigd door de fotografische kiekjes die Ludwig Wittgenstein in zijn notitieboekjes plakte. Het huis moet een plek zijn geweest waar Weense intellectuelen en bohemiennes samenkwamen om koffie en Schnapps te drinken. Het vernis van antieke vleugels en cello’s zou niet misstaan. Het was een thuis, het huis van de familie van Ludwigs zus Margarethe.
De Spartaanse kenmerken van de architectuur zijn veeleer reductief van aard dan abstract. Dat is een belangrijk onderscheid. Wittgensteins ontwerp bewerkt geen traditionele motieven met het doel om tot een nieuw vocabulaire te komen. Het Stonborough-huis is niet revolutionair. Het is een open vraag of het Spartanisme ervan meer of minder intimiderend is dan de barok van het vaderlijk huis, maar belangrijk is de intentie om architectuur te benaderen als een kunst die geworteld is in kleine en grote tradities. De tekeningen en foto’s van Hermine Wittgenstein vermijden de beschrijving van elke architecturale zuiverheid en richten zich op de gewoonten en rituelen van het gezin.
Die gewoonten en rituelen waren overigens problematisch. Vader Karl Wittgenstein was een dominante man, zijn verwachtingen van de kinderen waren hooggespannen, drie van zijn zonen pleegden zelfmoord, muziek in huis vertegenwoordigde cultuur, maar werd beoefend als een topsport waarin het niet gemakkelijk was om lof te oogsten. Het gezinsleven van Wittgenstein was tragisch. Hoe moeilijk het ook was, de verwijzing in het ontwerp naar de geschiedenis van de familie was een ostentatief teken van realisme. Veel later, in 1946, zou Ludwig Wittgenstein schrijven: ´Traditie is niet iets dat iedereen kan oppakken, het is geen draad, die iemand kan oppakken, wanneer hij maar wil; net zo min als je je eigen voorouders kunt kiezen. Iemand die geen traditie heeft en die wel zou willen hebben, is als een ongelukkige minnaar.´
Vergelijk het bouwen, praten en schrijven van het Stonborough-huis met het hedendaagse architectuurdiscours! Originaliteit en vernieuwing zijn nu de criteria om architectuur te beoordelen. Architecten worden verondersteld hun eigen persoonlijke theorie en stijl te hebben. De inherente tegenstrijdigheid is alleen duidelijk voor degenen die vasthouden aan het idee dat theorieën en stijlen gedeelde intellectuele eigendommen zijn. Het is alsof een dergelijke theoretische onrust het gebrek aan een belangrijke agenda voor architecten moet compenseren. De literaire middelen die in de architectuur worden gebruikt zijn beschrijvend van aard en stijl (notulen, specificaties, tabellen, schema’s) of getuigend (kritieken, ontwerpverklaringen) en slechts zelden onderzoekend (meestal in een academische context) en de algehele toon is waarschijnlijk overduidelijk positief. Architectuur wordt in een performatieve hoek gedrukt. De architecturale ruimte lijkt bezeten te zijn van een genadeloos optimisme waarin weinig ruimte is voor twijfel en complexiteit. Onvermijdelijk worden design visuals geleverd met schone straten, moeders met kinderwagens en rolschaatsende kinderen. Het regent nooit in deze architecturale utopieën. Twijfels, complexiteit en melancholie lossen geen problemen op en verkopen al helemaal niet op de anonieme markten waarop design tegenwoordig functioneert. Een opgewekt gemoed wel. Ambiguïteit is uit.
We leven niet in revolutionaire tijden. Onze gebouwde omgeving is complex, expandeert en is voortdurend in beweging. Literatuur is veel beter toegerust dan welke architectonische analyse ook om deze dynamiek te interpreteren. Woorden maken ons ervan bewust dat onze gebouwde omgeving niet alleen een fysieke wereld is, maar ook een geleefde wereld. Wittgenstein suggereerde dat de waardigheid van een habitat verband houdt met de gewoonten en rituelen van de bewoners. Zo beschouwd is een huis of habitat niet alleen een decor voor plezier en geluk, maar ook voor teleurstelling, verdriet en pijn. De architectuur van een huis mag een begrafenis niet belachelijk maken. De habitat wordt afgemeten aan dergelijke drama’s en aan de melancholie van het leven. Cruciaal in het geval van het Stonborough-huis was natuurlijk de kleine afstand die bestond tussen de conceptie en de voltooiing van de architectuur en dat de architect Wittgenstein ervoor koos om zich sterk te engageren met het gezinsleven dat zich uiteindelijk in het huis zou afspelen.
Architectuur heeft haar eigen professionele instrumenten en is in die zin een autonome artistieke discipline. Desondanks verandert architectuur als zodanig weinig. Wittgenstein leek te zeggen dat de waarde van architectuur helemaal afhangt van het engagement van haar ontwerpers met de taken die ze krijgen. Bouwen door te praten en te schrijven, zoals Wittgenstein deed, helpt de architectuur om zichzelf niet te verliezen in innovatie en utopie, maar om zich in plaats daarvan te ontwikkelen als een vermogen om met de werkelijkheid om te gaan – ten goede of ten kwade. Paradoxaal genoeg zou Wittgensteins melancholische kijk op architectuur ons gelukkiger moeten maken. ´De gelukkige minnaar en de ongelukkige minnaar hebben allebei hun eigen pathos. Maar het is moeilijker om jezelf goed te verdragen als ongelukkige minnaar dan als gelukkige´, besloot Wittgenstein zijn aforisme uit 1946 over de onvermijdelijkheid van de tradities waarop we voortbouwen.