Amusementsmachine

Amusementsmachine

Boekbespreking Wim van den Bergh, Machine à Amuser, The Life and Death of the Beistegui Penthouse Apartment, gepubliceerd in De Architect 2024

 

In 1931 vond de oplevering plaats van de Le Corbusier ontworpen Villa Savoye in Poissy en het penthouse van Carlos de Beistegui in Parijs. Op het eerste gezicht hebben die gebouwen weinig gemeen. De flirt met de betontechnologie in Villa Savoye is in het penthouse bijvoorbeeld afwezig. In de Villa Savoye lopen vanaf de voordeur over lange hellingbanen via een de eerste verdieping gelegen patio naar de de toit jardin (daktuin). Het is een ceremoniële klimpartij. De Villa Savoye was dan ook niet bedoeld als woonhuis, maar diende als decor voor foto’s en feesten, en voor foto’s van feesten in de Parijse suburb. Het ontwerp voor de Beistegui verkende daarentegen de stedelijke variant van de toit jardin. Nadat de rage van penthouse living was overgewaaid uit New York, waren de Parijse stadszolders ontdekt als hippe woonruimte. Het penthouse lag aan de Avenue des Champs-Élysées, om de hoek van de Arc de Triomph. Bezoekers hoefden geen ceremonies op de trap te ondergaan en werden met de lift voor de voordeur afgezet. Het was echter net zo’n pronkstuk als de Villa Savoye.

Publiciteitsfoto Le Corbusier

Er is veel bekend over ontwerpgeschiedenis van de Villa Savoye.i Wim van den Bergh heeft de ontstaansgeschiedenis van het penthouse van Beistegui zo’n 40 jaar lang bestudeerd en publiceerde onlangs de resultaten in een dik boek.ii De auteur laat de historiografie en de cultuurkritiek voor wat ze zijn. Het boek heeft een uitgesproken architecturaal karakter, want de ontwerppraktijk staat centraal.

Dat blijkt allereerst uit Van den Berghs beschrijvingen van de grillige, en soms grimmige, dynamiek tussen de opdrachtgever en zijn opdrachtnemer, twee ijdele culturele ondernemers die tegen elkaar opgewassen waren. De 31-jarige gefortuneerde playboy Beistegui bewoog zich in aristocratische kringen, waarin hij zich als patroon van de surrealistische avant-garde wenste te profileren. Hij organiseerde een architectenselectie, waaraan behalve Le Corbusier ook Gabriel Guevrekian en André Lurçat, allen CIAM-leden, meededen. Hij koos voor het minst uitgesproken ontwerp, waarschijnlijk omdat dat het beste naar zijn hand was te zetten en Le Corbusier het meeste prestige meebracht. De Beistegui voelde zich vrij om zijn architect uiteenlopende instructies te geven, die hij soms ontleende aan de – onbetaalde – ontwerpen van zijn concurrenten. Terwijl de vakman Le Corbusier zijn principaal om de oren sloeg met stedebouwkundige voorschriften die de uitbreiding van het penthouse beperkten, sloeg de Beistegui terug door steeds nieuwe gadgets – waaronder een periscoop met uitzicht op de Parijse horizon – in het ontwerp op te laten nemen.

    

Van den Bergh baseert zich op uitgebreid archiefonderzoek van de schetsen en tekeningen van beide mannen. Met hulp van de correspondentie tussen de Beistegui en Le Corbusier slaagt de auteur erin de ontwerpgeschiedenis te reconstrueren.

Daarbij vormt de tekening behalve een studieobject Van den Berghs eigen medium. Het boek bevat minutieuze reconstructies van de ontwerpen van Guevrekian en André Lurçat en de zeven planstadia. Van den Berghs digitale lijntekeningen bezitten  de glans objectiviteit, maar uiteraard zijn het interpretaties, meestal de uitkomst van de vergelijking en combinatie van het brokken informatie uit het archief. Van den Bergh neemt als praktiserend architect vrijheden die in de academische architectuurwereld niet meer zijn toegestaan.

Laagstgelegen daktuin

En tenslotte toont Van den Bergh hoe de stedelijke variant van de toit jardin vorm kreeg door een reeks verschillende daktuinen. De hoogstgelegen tuin had een gazon en was ommuurd. De beroemde foto met een antieke schoorsteenmantel met het silhouet van de Arc de Triomph achter de muur is daar genomen.

Na de oplevering bleek dat de Beistegui zijn architect, volgens Van den Bergh, slechts ‘als technicus had gehuurd om het decor te ontwerpen voor het interieur’. Dat nam Beistegui met enige vrienden ter hand. Zijn uitzinnige ‘amusementsmachine’ zou uitgebreid figureren in de internationale lifestyle magazines.

Na de tweede wereldoorlog was de Beistegui zijn speeltje moe. Het penthouse raakte in verval. Met zijn studie redt Van den Bergh het van de vergetelheid. Het belang van het boek reikt echter verder. De lifestyle en het architectonische herschrijft Van den Bergh als één geschiedenis. Hij schrijft over de dakpatio: ‘Haal de inrichting weg – de metalen stoelen, de sierlijke schoorsteenmantel en spiegel – en de ruimte is niet meer dan een leegte. Als ze er eenmaal staan veranderen deze elementen echter de waarneming van de ruimte: het gazon wordt een weelderig bloeiend tapijt en de witte ommuring wordt een wand die een hemelplafond ontmoet. Pas door het aanbrengen van deze decoratieve elementen wordt de architectuur zelf duidelijk.’

Met mededogen benadert Van den Bergh de ego’s van Le Corbusier en de Beistegui. Door de samenhang van architectuur, opgavedefinitie, wordingsgeschiedenis en gebruik serieus te nemen verheldert Van den Bergh de rol en het karakter van het ontwerpvak.

Dakpatio met Beistegui’s inrichting

 

Wim van den Bergh, Machine à Amuser, The Life and Death of the Beistegui Penthouse Apartment, MIT Press, Cambridge MA, 2025, ISBN 9780262048774

 

i In Nederland vooral dankzij: Max Risselada, Raumplan versus Plan Libre: Adolf Loos and Le Corbusier, 1919-1930, Delft 1988

ii Eerder verscheen: Wim van den Bergh, Beistegui avant Le Corbusier, Genèse du penthouse des Champs-Élysées, Parijs 2015