Analogen!

Analogen!

Gepubliceerd als Timmermansoog-column op: Architectenweb, juni 2018

 

Analogen! In Zwitserland bedoelen ze daar ongeveer hetzelfde mee als wanneer Nederlanders over bak­steen­fundamentalisten praten. Het gaat over architecten die hun neus niet ophalen voor de realiteit van de alledaagse woonomgeving en bouwproductie. De praktijkgerichte houding van de Analogen is moeilijk te duiden in de acade­mische, architectuurkritische en culturele bastions. Een lauwwarme brave hap, want zonder groot idee, hoorde ik een vooraanstaande academica beweren. Maar net als de Baksteenfundi’s doen de Analogen het goed in de ontwerppraktijk en zijn ze stiekem wel blij met hun geuzennaam.

Miroslav Šik is de grote man van de Analogen en was tot voor kort hoogleraar aan de ETH Zürich. Hij zette zijn onderwijs kracht bij met open geformuleerde neologismen, ook al geen garantie voor academische erkenning. Šik heeft bijvoorbeeld weinig moeite ondernomen om het neologistische Altneu uit te leggen. Wachtend op de tram liet hij zich eens tegenover Philip Ursprung ontvallen dat hij in Engeland bij de eerste optredens van de punkband Sex Pistols was. Ursprung suggereert dat Šik zich toen – in de grauwe jaren ‘70 en ’80 als jonge Tsjech woonachtig achter het IJzeren Gordijn – herkende in de energiek uitgedragen No Future van de punkbeweging. Ursprung heeft waarschijnlijk gelijk wanneer hij de punk niet als een sombere anti-beweging opvat. Het wantrouwen van No Future en Šik gold het toekomstdenken dat Tsjernobil, Bopal, de Koude Oorlog en andere rampen had veroorzaakt, niet de vooruitgang als zodanig.1

Catalogus Nederland bouwt in baksteen, 1941

Het onderwijs van Šik in de jaren ‘80 was schatplichtig aan de notie van de analoge stad, zoals zijn voorganger aan de ETH, Aldo Rossi, die had geformuleerd. Šik trok die notie door naar de schaal van het gebouw, zo toont voormalig student en medewerker Lukas Imhof in Analoge Altneue Architektur aan.2 Šik deed dat door de empirische studie van traditionele bronnen en gebouwde referenties, van analogieën dus. Nederland speelde in dit onderzoek bepaald geen bijrol. Šik ontdekte er het werk van een architect als Frits Eschauzier en de catalogus van de tentoonstelling Nederland bouwt in baksteen uit 1941.3 Veel van de studenten die hij destijds lesgaf hebben ondertussen een succesvolle praktijk: Andrea Deplazes, Valerio Olgiati, Quintis Miller, Paola Meranta, Christian Kerez, Andreas Hild.4

Aan zijn studenten vroeg Šik om meteen te beginnen aan enorme perspectieftekeningen van hun ontwerpen in de locatie. Het waren geen presentatietekeningen. Het waren arbeidsintensieve studies in houtskool en krijt, vaak in onver­zadigde kleuren. Dat dwingt tot concentratie. Beter is het daarom om te spreken van met bloed, zweet en tranen getekende opgavedefinities, waarbij de materialen van het gebouw en de context van meet af aan deel waren van het ontwerp. Glas ziet er in die tekeningen uit zoals het in het mistige Alpenklimaat is: troebel of schitterend, maar zelden doorzichtig.

In het laatste decennium maakte Šiks studio de stap naar de computerrendering. Zijn referenties werden minder exotisch. Wat bleef was een zekere traagheid in de productie. Uitgebreid werkten de studenten hun renderings digitaal na. Meestal werkten zij aan woningbouwprojecten, waarbij praktische gegevens als budgetten, veiligheid, duurzaamheid en bouwtechniek deel uitmaakten van de opgave. Standaard bouwproducten hadden Šik’s voorkeur bij de uitwerking van de gebouwen. Šik verlangde een vanzelfsprekende synthese van al deze aspecten in het ontwerp. Hij raakt hier de kern van het architectenvak: het vermogen om uiteenlopende soorten informatie om te zetten in een praktisch ontwerpvoorstel.

Bij Šik’s afscheid als hoogleraar aan de ETH Zürich vertelde Imhof een anekdote uit zijn studententijd. Hij had zijn ontwerp niet voorzien van adequate bergruimte en Šik vroeg hem waar de kinderlaarzen en fietshelmpjes nu naar toe moesten. Toen Imhof een goed antwoord schuldig bleef, keek Šik hem aan en zei streng: “Lukas, Sie müssen die Menschen lieben.”5

Uiteraard was het advies aan Imhof niet bedoeld voor publieke consumptie. Het is een didactische geste, een uiting van de show-don’t-tell die hoort bij opvoeding en educatie. De eru­diete, nauwkeurig formulerende Miro Šik maakt aanschouwelijk hoe hij zélf werkt en naar de wereld kijkt. Het is aan de student om aan te haken, een eigen houding te ontwikkelen of zo’n ontboezeming naast zich neer te leggen. Šiks gedrag als leermeester is zowel emotioneel geladen als functioneel te noemen. Allemaal waar, maar dit is precies het punt waar de critici van de Analogen zijn architectuur wegzetten als lauwwarme kitsch.

Zo’n ironisering van het engagement is een paradoxaal bijproduct van de ethische trend in de huidige ontwerpwereld. Concepten, procedures en technologie zijn niet slechts instrumenten meer, maar hebben zich ontwikkeld tot doelen op zich. Een pijnlijk voorbeeld is het duurzaamheidsthema dat – losgezongen van de ideologische intenties – is verworden tot een geobjectiveerde praktijk. De investeringen in de duurzaamheidstech blijken nauwelijks meer in het architectonische domein te manipuleren te zijn.

In hun kritische verhouding met de praktijk en het academische establishment gaan Rossi en Šik gelijk op. Eenvoudig zien we nu het engagement van Rossi’s werk, stevig geworteld in het verzet van de jaren ’60 uit de vorige eeuw, over het hoofd. Het is niet te onderschatten hoe optimistisch Rossi’s harde (en voor sommigen: negatieve) beelden uiteindelijk zijn. De analoge stad van Rossi was een stad van weemoed en verlangen. Zijn gedroomde stad lag klaar om door haar burgers in bezit genomen te worden. De aanvaardbaarheid van het beeld van die stad was cruciaal.

 

Šik: voorstudie dorpshuis, Egg

De krijttekeningen van Šik en zijn studenten ademen een vergelijkbare melancholie. Het gedroomde analoge huis is gereed om door zijn bewoners eigen gemaakt te worden. Dromen gaan met onze herinneringen aan de haal, zijn per definitie niet verleidelijk en verkopen niets. Met Šiks dromen is het niet anders. Ze stellen iets voor – en ze doen een voorstel. Zoals achter elk realistisch voorstel begrip voor de wederpartij steekt, engageert Šik zich met de conventies van wonen en werken. ‘Architectuur is nooit een privézaak en ook geen intel­lectuele speelplaats van een elite’, schreven Šik en Imhof in hun programmatische bundel Midcomfort.6

Šik’s engagement is helaas ongewoon geworden. In de architectonische ideeënstrijd hebben heeft de ontwikkeling van de analoge stad naar het analoge huis een progressieve betekenis. Met veel geduld heeft Šik met zijn gebouwen, het onderwijs en de geschriften Rossi’s methoden verder gebracht en geactualiseerd. Šik stelt de architectuur voor als een fundamenteel verlangen, namelijk als een habitat die toegankelijk is voor iedereen. Het feit dat alleen de meervoudsvorm wordt gebruikt om de Analogen als intellectuele en pragmatische beweging te duiden is veelzeggend. Die kracht is niet te ironiseren. Zij vertegenwoordigt beslist geen klein idee. Šik’s Analogen staan voor een groots programma.

 

Noten

1 Miroslav Šik, Abschiedsvorlesung Altneue Analoge Architektur, ETH Zürich, 17 april 2018, https://www.video.ethz.ch/speakers/lecture/7b13fc81-8cfe-4606-aed1-831c520d5f4a.html
2 Eva Willenegger, Lukas Imhof, Professur Miroslav Šik, Analoge Altneue Architektur, Quart Verlag, 2018
3 D. Hannema e.a. (red.), Nederland bouwt in baksteen 1800-1940, Museum Boymans, Rotterdam 1941
4 Zie voor een overzicht van het eerste studenten werk bijvoorbeeld: Miroslav Šik, Analoge Architektur, tentoonstellingscatalogus, Tomas Boga, 1987
5 Ibid noot 1
6 Lukas Imhof, Professur Šik, Midcomfort, Wohncomfort und Architektur der Mitte, Ambra Verlag, 2013