Wonen
Gepubliceerd als Timmermansoog-column op: website Architectenweb, 2018
Het wonen staat op de agenda. Nederland bouwt te weinig woonruimte. Betaalbaarheid is een probleem. Tegelijkertijd is het wonen zelden inhoudelijk onderwerp van het architectonische discours, beweert stadsgeograaf Mark Minkjan deze maand in The Architectural Review. Architecten klagen zoals alleen architecten dat kunnen over het initiatief dat marktpartijen tijdens de crisis hebben genomen met conceptwoningen en sluwe ontwerpmethoden zij buitenspel gezet zijn.
Hoe kun je in deze context studenten het woningbouwontwerp doceren? Er is blijkbaar niet zoiets als een staande praktijk waar jonge ontwerpers zich aan kunnen spiegelen. Als praktiserend architect neem je je studenten niet met droge ogen mee naar Leidscheveen of andere Vinex-oorden.
De steeds groeiende berg met typologieboeken biedt exotische alternatieven. Al die boeken staan boordevol projecten met ingewikkelde doorsneden en plattegronden. Zo suggereren deze boeken onterecht een architectonische ‘can do’ in het woondomein zonder duidelijk te maken hoe deze extreme posities zich verhouden met de bouweconomie, het bouwproces en het wonen. Zonder dat inzicht zijn de experimenten voor de middenklasse in Siedlung Halen in Bern en de Unité d’ Habitation in Marseille, maar ook de Silodam in Amsterdam, onbegrijpelijk en nutteloos- en wordt het zicht op noodzakelijke vernieuwingen in het hier en nu versluierd.
Relevanter vind ik het typologisch onderzoek van de Zwitserse architecten Emanuel Christ en Christoph Gantenbein. In hun typologieboeken tonen zij lokale woningtypen die zich in steden als Hong Kong, Rome, New York en Buenos Aires manifesteren. Zij laten zien hoe deze voortkomen uit plaatselijke eigenaardigheden. De extreme voorbeelden in deze boeken hebben stelselmatig een vrij banale oorsprong. Het exotische karakter van de steden en het wonen ter plaatse wordt begrijpelijk gemaakt. Vorige maand reisde ik met Rotterdamse architectuurstudenten en -docenten naar Napels om de lokale palazzi te bestuderen. Wij probeerden te begrijpen hoe deze woongebouwen zijn ontworpen en hoe ze gemaakt zijn. Wij waren verbluft door de vitaliteit van het speculatieve woongebouw dat vanaf het begin van de 18e eeuw in grote aantallen gebouwd is. Het palazzo is hèt dragende woningtype van de stad.
Het Napolitaanse palazzo is afgeleid van de palazzi die in de renaissance van Noord Italië is ontwikkeld. In Napels is het van oorsprong aristocratische type vereenvoudigd en als speculatieobject geschikt gemaakt voor de massawoningbouw. Meestal liggen er meerdere appartementen rondom een een afgesloten binnenplaats. Het Napolitaanse palazzo is opgetrokken met ruwe timmer- en metseltechnieken. De decoraties zijn in fijnzinnig stucwerk uitgevoerd. Toendertijd kon men dit met de linkerhand bouwen. Een specifieke eigenaardigheid is het trappenhuis, vaak met dubbele trappen, dat doorgaans aan de achterwand van het binnenhof ligt. Vanaf de poort (portone), tussenruimte (cortone) en hof (cortile) komt de trap langzaam als een groot meubelstuk tevoorschijn. Het was de tijd van de barokmuziek van Johannes Bach en Antonio Vivaldi. De ruimtelijke ontwikkelingen en de lyrische versieringen rekken de klassieke architectuur op met bouwkundige dissonanten en contrapunten.
Ondanks al die ceremoniële kwaliteiten maakt de binnenwereld van de palazzi deel uit van het alledaagse wonen. De gebouwen zijn niet allemaal even succesvol, zelden netjes en nooit sereen. Maar de trappen staan tegenwoordig vol met weelderige planten. In de cortone hangen de postbussen en nieuwsberichten en staan de kinderwagens. Tussen de trappen staan fietsen en scooters geparkeerd. Na enige hilarische Italiaanse straatscenes ontmoetten wij Maria, die ons binnenliet in een van die gebouwen en ons iets liet zien van het Napolitaanse wonen.
Terug in Nederland werken de studenten nu verder aan de analyse van dit fenomeen en ontwerpen zelf een modern palazzo in Napels. Wij praten over architectuur, zeker. Maar Maria’s aanwezigheid is nog altijd dwingend. De studenten wanen zich niet los van haar cultuur en lijken het een hele eer te vinden om fatsoenlijke woningplattegronden te bedenken. De studenten leren om gekleurde detailtekeningen van de Napelse trappen te maken. Aan het eind van de oefening tekenen zij op dezelfde manier de trappenhuizen van het door hen ontworpen gebouw. Wij praten over de bouwkunde die nodig is om de ontvangstruimte in een alledaags woongebouw zijn vorm te laten vinden.
Het enthousiasme dat het fenomeen bij jonge ontwerpers opwekt is aanstekelijk. De studie van deze exotische voorbeelden is ook in mijn eigen woningbouwpraktijk leerzaam en nuttig.
Een voor de hand liggende conclusie is dat de architectuur met de Napolitaanse typologie ooit in staat geweest is om binnen de werkelijkheid van de commerciële bouw- en ontwikkelpraktijk het alledaagse wonen duurzaam te definiëren. Er is nog een andere les. Omdat het niet anders kon is de stad in de 18e eeuw gegroeid door compacte stedelijke middelhoogbouw. De Napolitaanse woningdichtheid is hoog, de stad is vitaal. Nederland sliep in die tijd. Anders dan in Berlijn of Londen ontbreekt daardoor het palazzo in het typologische repertoire, dat zich beperkt tot het rijtjeshuis, het trapportiek en de woontoren. Napels laat zien dat er alternatieven bestaan die interessant zijn voor de hoogbouwdiscussie van het moment. Er zijn echt andere manieren om de stad te verdichten.