De aardse stijl van Marie José van Hee

De aardse stijl van Marie José van Hee

Gepubliceerd in: Mevrouw De Architect, A-ZINE #1, 2021

 

Van alle vrouwen in de architectuur heb ik het meest te danken aan de Gentse architecte Marie José van Hee. In de jaren 1990 maakte ik kennis met haar werk op een tentoonstelling in De Singel in Antwerpen. Er was een catalogus bij die een van mijn dierbaarste boeken werd. Die was gedrukt op grof, gelig papier met foto’s en tekeningen in zwart-wit. De kaft was van donkerblauw karton met alleen witte letters. De gedocumenteerde gebouwen waren vernuftig, esthetisch verfijnd, comfortabel en voorstelbaar. Mooi is een woord dat tekortschiet voor haar werk. Marie José genoot respect in Ant­werpen, zoveel was duidelijk. Schichtig liep zij rond in De Singel, een knappe vrouw met een enorme bos krullen.

Later leerde ik Marie José persoonlijk kennen. Mijn bewondering wuifde zij weg. Wij nodigden elkaar uit als criticus voor onze studentenprojecten. Krachtig betwistte zij de beoordeling van een studente, die meer in haar mars had dan ik dacht. Zij had gelijk. Ik logeerde met mijn geliefde in haar huis aan de Varkensstraat. Er liepen ontelbare katten. Wij aten in wijn gestoofde konijn aan de lange tafel in haar woonkamer. De keuken is het hart van het huis. Wij sliepen op een lattenbed dat Marie-José heeft bedacht, keihard, ik heb zelden zo lekker geslapen.

Van Hee: hof en galerij eigen woonhuis, Gent

Wonen doet Marie José grotendeels buiten. Als het lekker weer is, zit ze buiten onder de galerij aan de binnenhof. Het toilet is buiten met een raampje op zithoogte dat zicht biedt op de moestuin. Douchen gebeurt in de volledige beglaasde badkamer naast de keuken.

Onderling praatten wij als bouwvakkers, stelde mijn lief vast. Het ging over Quakermeubelen, schaafdetails en hoe je schoorstenen bedenkt. Over hoge architectuur hadden wij het niet.

Dat karakteriseert de aardse, genereuze stijl van Marie José van Hee. Het is de stijl waarin mijn dochters, helaas op te grote afstand van hun moeder, zijn opgegroeid. Zij slagen erin om hun vrouwelijkheid te combineren met hun beroep. Ik schrijf: beroep, want mijn dochters wèrken niet. Mijn dochters zijn charmante jonge vrouwen die hun beroep als hobby uitoefenen. Schijnbaar moeiteloos maakt de harde wetenschap deel uit van een intensief persoonlijk bestaan. Dat kunnen vaders niet genoeg stimuleren. Met genoegen merk ik dat zij zich in toenemende mate in het feminisme interes­seren.

‘Dat gaat mijn vader nooit goed vinden!’ lachte de jongste de bezwaren van haar praktijkbegeleider weg toen die maar bleef aandringen dat zij parttime huisarts moet worden om voor haar kinderen te zorgen. Want dochterlief wil chirurg worden en zij wil een belangwekkend leven leiden. Leven zoals Marie José leeft.

En mijn zoon? Die is productontwerper geworden. Net zo gedreven als zijn zussen bedenkt hij prothesen. Hij verdraagt het niet als ingenieurs knipperende controlelampjes op een kunstbeen willen zetten om de accu van de elektronica te testen. Het is al erg genoeg als je een prothese nodig hebt. Hij is zoveel mogelijk buiten, in de bergen van IJsland. Hij heeft Marie José nooit ontmoet. Ze zouden het wel kunnen vinden samen.