Construeren

Construeren

Gepubliceerd als Timmermansoog-column op: website Architectenweb, februari 2020

 

‘Ja, zó kun je het architectenberoep wel opheffen!’ Een jonge architect had op een Duits congres beweerd dat je op de bouwplaats moest gaan vragen hoe je moest bouwen en een gevestigde collega voelde zich genoodzaakt om hem op zijn nummer te zetten – best dapper in dit tijdperk van onge­breideld luisteren en verbinden.

Elk jaar organiseert de universiteit van Aken de Aachener Tagung met het thema Identiteit van de Architectuur. Dit jaar ging het over de vraag in hoeverre de constructie tot de kern van de architectuur behoort. Het woord constructie heeft in Duitsland een ruime betekenis. Mijn vader, die de bouw­kundige handboeken van Jellema als bijbelboeken beschouwde, gebruikte het woord con­strueren op dezelfde manier als de Duitsers, ongeveer zoals wij het tegenwoordig over detailleren hebben.

Jellema’s handboeken voor de bouwkunde

Het bleek dat de verzamelde vakbroeders een rotsvast geloof hadden in de bouwkundige constructie als allesbepalend vakgebied (er waren dan ook vrijwel geen Nederlandse sprekers). De manier waarop dat geloof beleden werd verschilde nogal. Grofweg vielen de sprekers uiteen in architecten die de constructie zien als een performatief aspect van hun vak: het construeren staat in dienst van de soepele realisatie van gebouwen. Je kunt zeggen dat dit de constructie van de bouwplaats is. Daartegenover staat de constructie van de kunstacademie, waarin gezocht wordt naar het beeldend vermogen van de bouw­kunde. De eerste opvatting voerde in Aken naar bouwbaarheid, eenvoud en ordening, de tweede naar vallen en opstaan, complexiteit en signatuur.

Begrippen als vernieuwing en experiment werden in de beide kampen totaal verschillend uitgelegd. De resulterende spraakverwarring was even vermakelijk als instructief. Je zou willen dat Nederlandse architecten zo serieus reflecteren op hun werk. Ik ken in dit land althans weinig collega’s die iets bijzonders over het construeren te melden hebben. Voor architecten lijken de boeken van Jellema mij nuttiger dan de Schrift, maar ze worden net zo weinig geraadpleegd en schijnen voor het dagelijks handelen precies zo irrelevant geworden.

Het D-woord viel nauwelijks en toch ging het over niets anders dan duurzaamheid. Ik moest denken aan enkele bijzondere con­structies, ontworpen door een architect die in Aken ontbrak. Op een piep­kleine zolderstudio zag ik enkele jaren terug dat een badkamervloer uit een enkel stuk natuursteen was gemaakt. Nauwkeurig waren de gootjes, opstanden en afvoer­putjes erin verwerkt. Het moet een hele toer zijn geweest om de plaat op de zolder te tillen. Het leek alsof het badkamertje helemaal samenviel met de intense kleur en textuur van de vloer. Krachtiger nog was het gastenverblijf van dezelfde architect. De kamers waren spaarzaam ingericht en bekleed met behang dat de ruimtes met zware, verzadigde kleuren stemde. De behanger was een tove­naar. De motieven sloten precies op elkaar aan. Aan de bovenkant zorgde een lint voor de af­werking van de aanzet van de banen behangpapier. Ik vond een opmerkelijke witmarmeren haard. Op twee cilinders lag een doosvormige balk. De twee kolommen hadden spiralende aders die in tegenovergestelde richting draaiden. Op de simpelst denk­bare manier werden zuilen met een architraaf gesuggereerd.

De intensiteit van deze constructies overstijgt de tweespalt van Aken. De bouwmeester van dit moois, Hans Kollhoff, laat ermee zien met welke ernst en overleg hij construeert. Tus­sen zijn auteurschap en de per­fecte uitvoering door de behanger of de steenmeester staat iets wezen­lijks: de verantwoorde keuze van materiaal. Dat vak moet je niet opheffen. Als wij nu echt bouwmaterialen aan de aarde moeten onttrekken, doe het dan met de grootst mogelijke zorg, zo leren Kollhoffs constructies.