Huis in de stad
Gepubliceerd als Huis in de stad, woongebouwen van Diener & Diener in Amsterdam in: De Architect, 2001
Het is een realiteit dat stedelijke landschappen zich tegenwoordig niet meer via homogene ontwerpconcepten ontwikkelen. In de gefragmenteerde planpraktijk kan samenhang alleen nog worden bereikt in afzonderlijke bouwprojecten of enclaves.1 Het is één van de thema’s van het boek Das Haus und die Stadt, dat door Martin Steinmann en Roger Diener is gemaakt.2 De projecten van Diener & Diener die in dit boek met een inleidende tekst worden gepresenteerd, zijn vergelijkbaar van schaal. Bovendien zijn het alle projecten in bestaande stedelijke weefsels. Als laatste wordt een woningbouwplan voor een locatie op de haveneilanden in Amsterdam getoond.
Dit project is inmiddels uitgevoerd. De twee woongebouwen van acht lagen zijn uitgewerkt als monolithische dozen, die stevig op de grond staan en geheel bekleed zijn met roodbruin metselwerk. Het vierkante gebouw, het Hofhaus, vormt de spil tussen de twee schiereilanden en heeft een vrijwel vierkante kelder en begane grond. De verdiepingen kragen aan één zijde ver uit.
De kelder en de begane grond van het lange gebouw aan het water, het Langhaus, zijn rechthoekig. Op de begane grond zijn hierin twee patio’s ondergebracht. De patio aan de straat is deel van de ontsluiting van de woningen, de andere ligt aan het water en doet dienst als buitenruimte voor het gehele blok of voor de aanliggende flats. De maat van de patio’s keert op de verdiepingen terug als uitsparing in de hoofdmassa. Op een eenvoudige manier is het volume van het blok geleed in maten die overeenkomen met de omliggende gebouwen. De entrees van de woningen en enkele bedrijfsruimtes vormen een plint, die in gebruik en beeld afwijkt van de bovenbouw.
Al deze nuanceringen werken sterk op de eilanden zelf, dichtbij de gebouwen. Vanaf de overkant van het water lijkt vooral het Langhaus een ongelede doos. Door modulaties van de volumes en een precieze opstelling van beide gebouwen is een reeks van verschillende, accuraat bepaalde openbare ruimtes ontstaan: een omsloten park tussen het naastgelegen Piraeus-gebouw (ontworpen door Hans Kollhoff) en het Hofhaus en een kleine ruimte tussen het Hofhaus, het Langhaus en het gebogen gebouw met kapiteinswoningen bij de dam. De amorfe ruimte in het verlengde van de dam is volledig transparant, maar biedt ook een tweede uitzicht haaks op de dam.
Dit alles wordt ondersteund door de keuze voor de tunnelbekisting. Het Langhaus reflecteert de draagconstructie ondubbelzinnig. De langsgevels zijn voorzien van grote kozijnen in een regelmatig patroon. De kopgevels zijn gesloten en geven alleen iets prijs van de ontsluiting van het gebouw. De structuur van het Hofhaus is gedraaid ten opzichte van het lange gebouw, waardoor in het gebied achter het Langhaus de lengte van de schiereilanden wordt onderstreept. Er ontstaan verschillen in de begrenzing van de omringende ruimtes.3 Aan het amorfe centrale plein en het parkje bepalen regelmatig geplaatste kozijnen de gevels van de niet-dragende wanden. De dragende wanden hebben iets kleinere kozijnen, die in een springend patroon zijn gezet.
In het Hofhaus wordt een plaatachtige gevel gesuggereerd, die aan de ene kant de lengte van de knsm-laan onderstreept en aan de waterkant de achtergrond vormt voor het veel kleinere gebouw bij de aanlanding van de dam. De plaat heeft genoeg massa om de doosvormige uitkraging aan het park visueel aanvaardbaar te maken. In de evenwijdige betonstructuur van het gebouw zijn acht eenheden per laag opgenomen. De vertrekken zijn ongeveer even groot en in een verschoven dambordpatroon met elkaar verbonden. De woningen die aan de pleinen liggen kunnen door hun grote kozijnen relatief diep zijn. De overige woningen zijn minder diep, maar breed. Ze zijn tweezijdig georiënteerd doordat ze aan het hof grote kozijnen hebben. Vooral deze laatste woningen hebben prachtige labyrintische plattegronden.
De openingen in de langsgevels van het Langhaus hebben diepe neggen waardoor de suggestie van een kolommenstructuur in eerste instantie wordt versterkt. De kozijnen verspringen per verdieping een halve steenmaat. Op het eerste gezicht lijkt deze verstoring van elf centimeter in het bijna 150 meter lange gebouw een kunstmatige ingreep. Ook dit detail is het best te begrijpen zonder naar betekenissen te zoeken, maar het te nemen voor wat het is: een bewerking die de indruk van een regelmatig kolommenraster ontregelt. Het is wederom een ervaring, die alleen dicht bij het gebouw wordt opgeroepen. Het voorkomt dat het Langhaus alleen op de grote schaal van het havenlandschap gelezen wordt.
Alle nieuwe èn bestaande onderdelen van dit ensemble van Diener & Diener waarmee is gewerkt zijn sterk op elkaar zijn betrokken, terwijl zij toch op zichzelf blijven staan. In dit opzicht is het vergelijkbaar met de stedelijke projecten van Mies van der Rohe en met het Piraeus-gebouw van Kollhoff. De verhouding van Kollhoffs gebouw tot het bestaande gebouw in het hart ervan is monumentaal, tot in lengte van jaren verstild in wederzijds respect. De naastgelegen loodsen doen daarentegen niet mee in de compositie, er is sprake van een contrast met de overige havenrelicten. Deze solitaire vorm is nadrukkelijk gezocht.4 Het Federal Centre complex van Mies in Chicago is daarentegen een ensemble dat deel uitmaakt van twee verschillende bouwblokken in het grid en dat zich schikt in het instabiele omringende blokkenlandschap. De drie doosvormige gebouwen zijn op elkaar georiënteerd door simpele overeenkomsten in volume, materiaalgebruik en bouwhoogte. Van belang is ook de gelijke plafondhoogte van de publieke ruimtes van de twee hoge kantoortorens en het lage postkantoor. Oude en nieuwe gebouwen verhouden zich tot elkaar op een ontspannen manier. Het is veelzeggend dat de beroemde knalrode Calder sculptuur die de hoogte van de publieke begane grond zo treffend beantwoordt, pas jaren na oplevering is geplaatst.
Het ensemble van Diener & Diener staat evenals het Federal Centre op meerdere kavels en gebruikt dezelfde ordenende middelen. De knik in de haveneilanden en de uiteenlopende bestaande gebouwen en stedelijke ruimtes leveren echter een veel ingewikkelder topografie. Alle resulterende condities zijn in het plan van Diener & Diener op een gelijkwaardige manier beantwoord. Er worden geen keuzen of voorkeuren gearticuleerd zoals bij Piraeus. Dat heeft in de dynamiek van de moderne stad allerlei voordelen. Het project doet zich niet voor als enclave. Het begraaft zich niet in zijn eigen autonomie, maar levert een hybride ruimtelijk model op basis van algemene architectonische schema’s. Er kan mee verder gewerkt worden. Dit werk is een goed voorbeeld van architectonische stedebouwkunde.
Het begrip luxe wordt in Nederland nogal eens uitgelegd in de beperkte betekenis van overdaad of extravagantie. Het project van Diener & Diener ademt een andere luxe, die veel te maken heeft met een zeer directe en intense ervaring van het ‘huis in de stad’. Zo zorgen de enorme, laag in de gevel geplaatste schuiframen direct aan het water voor het gevoel van luxe in de zin van weelde of genot. Het is de ervaring van weerspiegelingen in de haven, zeelucht en klotsend water door de opengeschoven ramen, kortom de alledaagse realiteit, die dit besef oproept.
Noten
1 – Harm Tilman, Wonen in de digitale stad. Nieuw stedebouwkundig werk van Kees Christiaanse, de Architect, januari 1997, p. 26-35
2 – Roger Diener, Martin Steinmann, Das Haus und die Stadt, Diener & Diener – Städtebauliche Arbeiten, Luzern 1995
3 – Door Steinmann, Herzog en De Meuron is gewezen op het belang van het interne verschil in de projecten van Diener & Diener. Zie: Jacques Herzog, Pierre de Meuron, Attempts to perceive a building, in: Ulrike Jehle-Schulte Strathaus, Martin Steinmann (red.), Diener & Diener. Projects 1978-1990, New York 1991, p. 53; Martin Steinmann, Diesseits der Zeichen, in Christina Horisberger, Annina von Planta, Stadtansichten, Zürich 1998, p. 66.
4 – Interview Cees Boekraad met Christian Rapp in: Maurits Klaren (red.), Piraeus, een woongebouw van Kollhoff, Rotterdam z.j., p. 40