Gowans tour-de-force
Boekbespreking Ellis Woodman, Modernity and Reinvention, The Architecture of James Gowan, Black Dog Publishing, Londen 2008, gepubliceerd in: De Architect, 2008
James Gowan is buiten Groot-Brittannië voornamelijk bekend als voormalig partner van James Stirling, maar in Londense architectenkringen geldt zijn gezag nog altijd. ‘It’s a tour-de-force, I’m afraid’, antwoordde James Gowan kortweg toen Adam Caruso (47) gespannen informeerde naar de mening van Gowan (85) over zijn vermaarde Brick House. Daar kon Caruso het mee doen, want Gowan etaleert gretig zijn scepsis over de cerebrale tendensen in de moderne architectuur. Zijn weerbarstige Schotse humor is legendarisch.
Ellis Woodman publiceerde een retrospectief over deze James Gowan. Het is een vierkant boek in zwart-wit, vormgegeven in een typografie die ostentatief passé is. Op de kaft staat een portret van de architect in de bloei van zijn leven. Zijn blik is krachtig, maar ook verbaasd en licht spottend. Het portret zal dateren uit de tijd van de breuk met Stirling. De chronologische presentatie van Gowan’s oeuvre neemt in het boek de meeste ruimte in. Vooral de ontwerpen voor de Schreiber familie – en dan met name het prachtige eerste Schreiber Huis – komen uitgebreid aan bod.
Naast een inleidend essay bevat het boek lange, kritische interviews over diverse ontwerpen. Uiteenlopende praktische achtergronden en ontwerpbeslissingen worden hierin verduidelijkt. Ellis Woodman tilt zijn boek kundig over de hagiografie en de anekdotiek heen. De breuk met Stirling is in biografisch opzicht onvermijdelijk. Maar daarnaast geeft dit nog altijd pijnlijke feit reliëf aan de beroepsopvattingen van Gowan.
Aanleiding voor de breuk was dat Stirling de esthetiek van de Leicester laboratorium tot stijl verklaarde bij de projecten voor de universiteitsgebouwen in Oxford en Cambridge. Gowan had de massavoering van Leicester ontwikkeld. De esthetische uitwerking was een gevolg van de functionele en technische eisen voor het lab. De aannemerslogica van kasconstructies en sheddaken motiveerde de ‘Style for the Job’. Gowan meende dat voor de twee nieuwe opdrachten een passend technisch-architectonisch repertoire moest worden gevonden dat afgeleid was uit pragmatische overwegingen en niet uit algemene stilistische overtuigingen of esthetische keuzen vooraf.
Dit performatieve handelen bleef zijn ontwerpen nadien kenmerken. Gowan bezat het vermogen om de realiteit van de bouwplaats te verbinden aan de architectonische cultuur, maar had ook expliciet plezier in de bizarre smaakvoorkeuren en grillige ingevingen van zijn opdrachtgevers. Zijn zoeken naar de Style for the Job had alles met dit soort sociaal-culturele condities te maken. Het architectonische karakter van Gowans werk is evident. Tevergeefs zoekt men naar ontwerpen op de grote schaal of getuigenissen over de stedelijke ontwikkeling zoals die bijvoorbeeld van zijn generatiegenoten Alison en Peter Smithson bekend zijn.
Net als Gowan zelf werkte Ellis Woodman met middelen die voorhanden waren: een beperkt budget, een nauwkeurig bijgehouden archief van calquetekeningen, maquettes en zwart-wit foto’s, de vitaliteit en het scherpe geheugen van Gowan zelf. Gowans carrière is niet als succesverhaal opgetuigd: nu eens géén typografische experimenten en langdradige beschouwingen, geen glamour pics, geen enkele tour-de-force, maar een goed geschreven inzicht in een carrière met traumatische wendingen en een doelgerichte, cultuurbewuste beroepsuitoefening.