Dubben
Essay gepubliceerd in: Karin Templin (red.), Street Architecture, HvdHA Amsterdam, 2018
Anti-invidualisme was een groot thema in de New Wave muziek van mijn jeugd. Mijn generatie had het gehad met de virtuositeit van de instrumentale solo’s en het sterrendom van de makers ervan. Misschien was dat omdat we de eindeloze gitaarmonologen nog vervelender vonden dan de bassolo.
De zucht naar anti-individualisme of onpersoonlijkheid van de New Yorkse band Talking Heads bereikte het hoogtepunt op hun Remain in Light album. Het album was geïnspireerd op tradities in Afrikaanse muziek, die door het ontbreken van vooraf vastgestelde hierarchie verschilt van westerse Europese muziek en daardoor meerdere perspectieven toelaat. Muziek wordt uitgevoerd in call-and-response en solo-and-circle, waardoor het onderscheid tussen uitvoerenden en publiek vervaagt. De muziek is afhankelijk van de bijdragen van alle aanwezigen, vaak door ritmisch handgeklap. Afrikaanse muziek is het product van engagement, terwijl Europese muziek, met de nadruk op esthetisch genot, traditioneel afstand bewaart van publieke bijdragen.
Juist die fenomenen stelde Talking Heads’ David Byrne en producer Brian Eno op de proef in de New Wave muziek van de late jaren ’70 en vroege jaren ’80, zoals blijkt uit hun intellectuele benadering van bij de geluidsopnamen voor Remain in Light.
De Talking Heads werden versterkt met een aantal gastmuzikanten die vertrouwd waren met Afrikaanse muziek. Terwijl Byrne en Eno de muziektheorie bestudeerden, verkenden de verschillende bandleden de praktijk en technieken van Afrikaanse muziek. Op veilige afstand van het intellectualisme van Byrne en Eno waren ze klaar voor de uitvoering, lang voordat de nummers waren verfijnd voor de opname. ‘Ik heb al die boeken niet gelezen hoor’, zei bassiste Tina Weymouth. De eigenlijke opname van het album was toendertijd onorthodox. Byrne vroeg de muzikanten niet zozeer om voltooide, gecomponeerde nummers in te studeren, maar eerder om hun vaardigheden te oefenen. Het album ontwikkelde zich door een proces van zoeken, opname in lagen, dubben, bewerken en wissen van tracks. Letterlijke Afrikaanse verwijzingen vervaagden geleidelijk met gitarist Adrian Belew die krassende neushoorn- geluiden produceerde, die geen enkel verband hielden met dergelijke verwijzingen. Het album bevat nummers waarin verschillende muzikale lijnen lijken samen te komen. De teksten lijken te komen van geïsoleerde stemmen omlijst door zware ritmes. Het zijn fragmenten van feiten en boodschappen: ‘Live facts, not fictions’, zei Byrne.
Het vergelijken van muziek met architectuur versluiert of verwaarloost de specifieke kenmerken van beide kunsten. Opvallend in Talking Heads’ experiment is de nadruk op de werkmethode en de analogie met de huidige ontwerppraktijk waarin ontwerpteams steeds meer samenwerken aan een enkel digitaal model. In tegenstelling tot tekeningen aan de tekentafel worden digitale tekeningen niet meer ondertekend door de tekenaars. De veranderingen die dergelijke ontwerpmethoden teweegbrengen, resulteren in interessante nieuwe modellen. In plaats van traditionele methoden die zich ontwikkelen van de visionaire handschets tot het nauwkeurige werkdetail, kenmerken de huidige architectonische ontwerpmethoden zich door de voortdurende bewerking van de verschillende ontwerplagen, van de uiteenlopende bijdragen van verschillende mensen, van solid bass-player tot frontman, van metselaar tot projectmanager en van ontwerper tot eindgebruiker. Projecten worden meteen op schaal 1:1 getekend, terwijl traditionele ontwerpfasen hun betekenis verliezen. Veranderingen kunnen heel simpel worden doorgevoerd en, wat nog belangrijker is, ze kunnen consequent worden doorgevoerd tijdens het hele project. Het is mogelijk geworden om een gebouw te ontwerpen volgens de condities die hun technieken en materialen vooronderstellen. Bijdragen aan het ontwerpmodel zijn soms pragmatisch en technisch, soms esthetisch en soms intellectueel of ideologisch van aard. Er is een natuurlijke mix van ambacht, routine en enthousiasme. Tegenwoordig wordt het ontwerp voortdurend getoetst aan intellectuele en fysieke doelstellingen en aan praktische mogelijkheden, en is het bovenal verlost van de visie van één enkele auteur.
Als de architectuur nog iets van street credibility nastreeft, kunnen gebouwen niet langer het vanzelfsprekende product zijn van regionale bouwtechnieken of de beschikbaarheid van lokaal gewonnen materialen. Alles is mogelijk, altijd en overal. Er is nog maar weinig nagedacht over de verandering die het werken op grote enkelvoudige digitale modellen kan betekenen voor de architectuurmethodologie. De mogelijkheid van het dubben, veranderen en bewerken van projecten kan echter nader worden onderzocht op de betekenis ervan voor de ontwerpmethodologie. Mijn suggestie is dat de dubbing-methodologie die bij deze praktijk hoort productief kan worden gemaakt in de street credibility van het ontwerp – voor de architectuur van de straat. Het voortdurend dubben van ontwerpkeuzes op alle schalen en in alle projectstadia biedt een sterk alternatief voor een praktijk die afhankelijk is van enkelvoudige keuzes. In de wereld van de seriematige woningbouw bestaan deze enkelvoudige keuzes gewoonweg niet. Het bewerken en dubben van gegeven bouwsystemen, standaardproducten en -materialen is essentieel bij het ontwerpen van woningen. Kwaliteitsbeheer is grotendeels afhankelijk van de uitwisseling van elektronische gegevens met aannemers en hun onderaannemers. Unieke oplossingen zijn het resultaat van de ontwerpintentie, maar ook van de specifieke kenmerken van hun fysieke, sociale en economische context. Daarom zien projecten er uiteindelijk altijd anders uit.
Vandaag de dag is een contextuele benadering van ontwerpen een keuze, geen onvermijdelijkheid. Dit verklaart mede hoe eenvoudig het contextualisme ontaardt in een praktijk van gecultiveerd kunstenaarschap en individualisme, waarin architecten de vrijheid nemen om de architecturale context op hun eigen manier te ‘lezen’ en die context vervolgens te bewerken. Uiteindelijk is zelfs het werk van een rationalistische architect als Aldo Rossi bewust gesubjectiveerd. Je zou kunnen stellen dat Rossi de integratie van de fysieke stedelijke context op een verticale manier bereikte, tussen de context en de ontwerpopgave vinden we de persoonlijke creativiteit van de ontwerper. De analoge stad waaruit Rossi inspiratie haalde was een zeer persoonlijk reservoir van referenties. Byrne’s onpersoonlijke dubbing-methode lijkt mij productiever, omdat het van nature het resultaat is van gedeelde handelingen. Een dergelijke dubbing kan transformeren tot een praktijk van horizontale, in plaats van verticale, integratie van de ontwerpcontext. Het concept van Street Architecture ontwikkelt zich tot de intellectuele en sociale omgeving, waarin het ontwerp strikt architectonisch blijft en de architect een oude kaart van het vak speelt: het vermogen om ingewikkelde opgaven rationeel te ordenen en van begrijpelijke oplossingen te voorzien.
Literatuur
Sytze Steenstra, Song and Circumstance, The Work of David Byrne form Talking Heads to the Present, Continuum, 2010
Jonathan Lethem, Fear of Music, Continuum, 2012
David Byrne, How Music Works, Canon Gate, 2012