SONY DSC21 mei 2015 – Vorige jaar rond deze tijd keken collega-architect Reimar von Meding en ik elkaar aan bij een docentenlunch op de Rotterdamse Academie van Bouwkunst. Waarover zou het moeten gaan bij de opleiding van jonge architecten? Voor ons sprak het vanzelf: de grote opgave ligt in de verduurzaming van bestaande woningen. Architecten staan in dit veld op achterstand. De programma’s zijn zonder hun inbreng tot stand gekomen. Bouwbedrijven zijn al helemaal ingespeeld op deze nieuwe opgave. Reimar en ik stelden voor om onze krachten te bundelen en een onderwijsopgave over dit probleem in elkaar te zetten. Wij stelden een gecombineerd werkcollege-ontwerpatelier onder de titel ‘Renovatie van de grote getallen’ voor.

Het leuke van deze Rotterdamse school is dat zo’n initiatief niet lang hoeft te duren. Het ontwerpatelier is inmiddels in volle gang en wordt door Reimar begeleid. Het door mij begeleide werkcollege is afgerond. Ik vroeg de studenten om de historie van de woningrenovatie in de stadsvernieuwing van de jaren ’70 en ’80 te onderzoeken. Daarvan valt veel te leren.

Zo bleek de technisch georiënteerde renovatieprogramma’s in die jaren onderwerp van strenge kritiek die bijvoorbeeld rondom de door Adrie Duivesteijn georganiseerde Werkgroep 5×5 werd geformuleerd. Men hamerde er op dat stadsvernieuwing een ‘culturele activiteit’ was. Noud de Vreeze zei dat een architect pas goed was als hij/zij een balkons of een regenpijp kon ontwerpen. Hij reisde het land rond met een diaprojector met een enorme verzameling ‘dode’ kopgevels. Ongetwijfeld werd niet alleen bedoelde te zeggen dat de architect weer in staat gesteld moest worden om zijn eigen vak, zijn unieke discipline te beoefenen, maar dat de ontwerpgave in een wederkerige verhouding met de wereld van opdrachtverlening, stedebouwkunde, beheer en beleid moest worden gesteld. Niet voor niets waren in 5×5 afgevaardigden uit die sectoren en uit verschillende steden vertegenwoordigd.

Een andere conclusie die na enige discussie met de studenten kon worden getrokken was dat de woningrenovatie in de jaren ’70 en ’80 nauwelijks een canon van voorbeeldige bouwprojecten heeft voortgebracht. Die canon bestaat wel voor de wijkvernieuwing, denk aan de Dapperbuurt, de Schilderswijk en het Oude Westen. Hoe kon dat gebeuren? Een mogelijke verklaring is dat slechts werd besloten tot renoveren als nieuwbouw te duur was. Renovatie in die jaren was te zien als lapmiddel dat slechts in termen van rendement werd ingezet. De renovatieopgave werd programmatisch benaderd. We hebben er de schrale stadsvernieuwingswijken aan te danken waar de gedecoreerde baksteengevels en fijnzinnige schuiframen zijn vervangen door stucwerk, plaatmaterialen en plastic kozijnen- soms voorzien van een jolige architectonische uithaal van de betrokken ontwerper. Kwaliteit werd via de handboeken van de subsidiegevers gedefinieerd. Bekende ontwerpers van de stadsvernieuwing brandden hun vingers niet aan de renovatiepraktijk. Denk aan het startende bureau Mecanoo dat in 5×5 was vertegenwoordigd, maar er bewust voor koos om uitsluitend in de nieuwbouw actief te zijn. De renovatie als een lower end product van de architectuur, een categorie die het niet waard was om een canon voor te schrijven.

De verduurzamingsoperatie die voor ons ligt wordt niet meer via gemeentelijke nota’s gestuurd, maar via energielabels en individuele subsidies. Energiebesparing is een zaak van de consument geworden. De markt is ontdekt door bouwers. Ontwerpers volgen schoorvoetend. Mijn studenten bleken uitermate geïnteresseerd in de materie. Er zijn interessante prototypes ontwikkeld waarmee deze geïndividualiseerde energiebesparingsbehoefte beantwoord kunnen worden.

De vraag die ik stel is of daarmee een werkelijk duurzaam stadsontwerp gegarandeerd is. De stadsvernieuwing van de jaren ’70 en ’80 laten nu juist zien dat de lange termijnkwaliteit op de schaal van de wijk veel stabieler is dan die van de -met de beste bedoelingen- oplapte woningen en dat duurzaamheid niet kan worden gereduceerd tot getal op de energiemeter.

In het kader van het programma ‘Architectuur, innovatie, Rotterdam’ heeft AIR Foundation Reimar en mij uitgenodigd voor een debat over de renovatie van de grote getallen. Dat vindt op 5 juni plaats.